EERSTE HELFT
19E EEUW (1800-1850): ROMANTIEK
Het woord
romantiek alleen al deed brave huismoeders schrikken, zo schreef een criticus
in een Nederlands blad. Vooral de Engelse romantische dichter Lord Byron en de
Franse schrijver Victor Hugo waren gevreesd. De Nederlandse dichter W. Hecker
schreef een lang stuk tegen de Romantiek. Hij noemde Byron een schrijver van
poëzie uit de hel. De Romantiek zag hij als een ziekte. Krankzinnigheid en
dronkenschap paren met wildheid en woestheid. De Romantiek is als een mooi
meisje, zo zei Hecker, maar er zweeft een helse trek om haar lippen. Ze sleept
haar slachtoffers mee naar de afgrond, haar zoete tonen worden addergesis.
Dit is een overdreven beeld van de Romantiek als een kunststroming die zich zou kenmerken door destructie, waanzin, overdrijving en streven naar het onmogelijke. Dit beeld is slechts van toepassing op het leven van enkele individuele kunstenaars die inderdaad de grenzen van de maatschappij verkenden, zoals Lord Byron. Ook is destructie terug te vinden in de karakters van romanhelden uit de Romantiek, bijvoorbeeld in Heathcliff uit Emily Brontë’s Wuthering Heights. Maar obsessie met de ondergang is niet datgene wat de Romantiek kenmerkt.
Kenmerkend zijn een viertal begrippen. In de eerste plaats is van belang originaliteit. Oude vormvoorschriften en oude genre-indelingen verdwijnen ten gunste van nieuwe vormen. Kunstvormen mogen gemengd worden: in een roman kunnen brieven, gedichten en liederen voorkomen. Met de originaliteit hangt ook het individualisme samen. Er is geen standaard, iedereen moet zijn eigen vormen zoeken.
In de tweede plaats werden de kunstenaars gefascineerd door de onverklaarbaarheden in het leven. Allerlei mysterieuze randverschijningen en onheilsplekken, spoken, levende doden, heksen, voorspellingen boeiden hen meer dan de realiteit.
Ondanks de breuk met de traditie is `geschiedenis’ het derde kernwoord van de Romantiek. In de kunst werd het verleden hergebruikt. De architectuur oriënteerde zich op de stijl van het verleden. De treinstations die gebouwd werden voor een totaal revolutionair vervoersmiddel, grepen terug op de vormen van kathedralen of paleizen. De Middeleeuwen leken onuitputtelijk te zijn in het leveren van stof voor romans, dichtverhalen of schilderijen. Het verleden zit in het heden. In de mens schuilen zijn voorvaderen en zijn nageslacht, en zij maken deel uit van zijn hele bestaan. Zoals een medicus onder het menselijk vlees het skelet ziet, zo ziet de romanticus door de hedendaagse verschijningsvorm heen de historie.
Het vierde kernwoord is contrastwerking. In een tijdloos landschap staat een ruïne. Een onschuldige deerne wordt belaagd door een verleider. Het kind wordt geboren, de moeder overlijdt. De sneeuw valt in de donkere nacht. Het meisje met de zwavelstokken bevriest terwijl ze naar een vuur kijkt. Eeuwig staat tegenover tijdelijk, zuiver tegenover onzuiver, schuld tegenover onschuld, verleden tegenover heden, het eigene tegenover het vreemde, geweld tegenover vredigheid, originaliteit tegenover navolging, zelfbeheersing tegenover hartstocht, verval tegenover bloei, hoop tegenover wanhoop, stilstand tegenover beweging, leed tegenover vreugde, landschap versus stad, hemel versus aarde, begin tegenover einde, dood tegenover leven. De veelheid aan en opeenhoping van contrasten in stijl en inhoud, die steeds zo confronterend mogelijk tegenover elkaar gezet worden, zijn kenmerkend voor de Romantiek.
Dit is een overdreven beeld van de Romantiek als een kunststroming die zich zou kenmerken door destructie, waanzin, overdrijving en streven naar het onmogelijke. Dit beeld is slechts van toepassing op het leven van enkele individuele kunstenaars die inderdaad de grenzen van de maatschappij verkenden, zoals Lord Byron. Ook is destructie terug te vinden in de karakters van romanhelden uit de Romantiek, bijvoorbeeld in Heathcliff uit Emily Brontë’s Wuthering Heights. Maar obsessie met de ondergang is niet datgene wat de Romantiek kenmerkt.
Kenmerkend zijn een viertal begrippen. In de eerste plaats is van belang originaliteit. Oude vormvoorschriften en oude genre-indelingen verdwijnen ten gunste van nieuwe vormen. Kunstvormen mogen gemengd worden: in een roman kunnen brieven, gedichten en liederen voorkomen. Met de originaliteit hangt ook het individualisme samen. Er is geen standaard, iedereen moet zijn eigen vormen zoeken.
In de tweede plaats werden de kunstenaars gefascineerd door de onverklaarbaarheden in het leven. Allerlei mysterieuze randverschijningen en onheilsplekken, spoken, levende doden, heksen, voorspellingen boeiden hen meer dan de realiteit.
Ondanks de breuk met de traditie is `geschiedenis’ het derde kernwoord van de Romantiek. In de kunst werd het verleden hergebruikt. De architectuur oriënteerde zich op de stijl van het verleden. De treinstations die gebouwd werden voor een totaal revolutionair vervoersmiddel, grepen terug op de vormen van kathedralen of paleizen. De Middeleeuwen leken onuitputtelijk te zijn in het leveren van stof voor romans, dichtverhalen of schilderijen. Het verleden zit in het heden. In de mens schuilen zijn voorvaderen en zijn nageslacht, en zij maken deel uit van zijn hele bestaan. Zoals een medicus onder het menselijk vlees het skelet ziet, zo ziet de romanticus door de hedendaagse verschijningsvorm heen de historie.
Het vierde kernwoord is contrastwerking. In een tijdloos landschap staat een ruïne. Een onschuldige deerne wordt belaagd door een verleider. Het kind wordt geboren, de moeder overlijdt. De sneeuw valt in de donkere nacht. Het meisje met de zwavelstokken bevriest terwijl ze naar een vuur kijkt. Eeuwig staat tegenover tijdelijk, zuiver tegenover onzuiver, schuld tegenover onschuld, verleden tegenover heden, het eigene tegenover het vreemde, geweld tegenover vredigheid, originaliteit tegenover navolging, zelfbeheersing tegenover hartstocht, verval tegenover bloei, hoop tegenover wanhoop, stilstand tegenover beweging, leed tegenover vreugde, landschap versus stad, hemel versus aarde, begin tegenover einde, dood tegenover leven. De veelheid aan en opeenhoping van contrasten in stijl en inhoud, die steeds zo confronterend mogelijk tegenover elkaar gezet worden, zijn kenmerkend voor de Romantiek.
https://www.literatuurgeschiedenis.nl/19de/literatuurgeschiedenis/lg19003.html
TWEEDE HELFT
19E EEUW (1850-1900): REALISME, NATURALISME, SYMBOLISME
REALISME
Het verhaal gaat dat eind van de jaren dertig vier vrienden uit Leiden een weddenschap met elkaar afsloten. Nicolaas Beets en zijn vrienden waren onder de indruk gekomen van Charles Dickens. Zij wilden net als hij afstappen van de Romantiek en realistische schetsen van het dagelijks leven gaan schrijven. De weddenschap zou gewonnen worden door degene die het eerst een dergelijke bundel af had. Beets won de wedstrijd. Hij publiceerde in 1839 de eerste druk van de Camera Obscura onder het pseudoniem Hildebrand.
Maar hoe gaat dat in zijn werk “realistische schetsen van het dagelijks leven schrijven”? Hier volgen een aantal kenmerken:
In de tweede helft van de 19e eeuw breekt ‘de moderne tijd’ aan dankzij de Industriële Revolutie, die ervoor zorgt dat de levensstandaard van veel mensen verbetert. Treinen en auto’s doen hun intrede, de luchtballon, de fotografie worden uitgevonden. De realisten willen deze moderne wereld beschrijven. Zij vluchten niet in het verleden, zoals de Romanticus. Het leven van alledag wordt dus belangrijk in de literatuur. Niet langer staan grootse historische taferelen in de belangstelling, maar eerder kleine, alledaagse voorvallen. Vaak is het verhaal gebaseerd op echte gebeurtenis. Flaubert baseerde zich voor zijn eerste roman Madame Bovary op een krantenbericht over een overspelige doktersvrouw die zichzelf en haar echtgenoot had geruïneerd. (niet goed: De realisten willen de werkelijkheid beschrijven. Dat gebeurt in andere stromingen ook.)
Dat
dagelijks leven is ruw en plat: De sterfscène aan het eind van Madame
Bovary is wat dat betreft typerend. Terwijl Emma bijna haar laatste adem
uitblaast komt er een stel opgeschoten jongens langs op straat die een schunnig
liedje zingen. De dood van Emma heeft, in de woorden van Flaubert, niets van
een aangrijpende, romantische sterfscène om een fatale liefde, omdat haar
zelfmoord ook een laag-bij-de-grondse reden heeft: haar schulden.
De hoofdpersonen
zijn niet meer van adel, maar komen nu uit de burgerij. Beets liet in
zijn verhalenbundel zien hoe bekrompen die burgerij was. Ook Flaubert doet dat
in Madame Bovary.
Als in de
Romantiek de minder fraaie kanten van de werkelijkheid getoond werden, gebeurde
dat met de bedoeling dat dat een afschrikkende werking zou hebben. Literatuur
had een voorbeeldfunctie. Wat daarom een regelrecht schandaal veroorzaakte was
niet zozeer dat Emma Bovary overspel pleegde - dat gebeurde in romans wel
vaker- als wel dat de schrijver geen oordeel over haar velt. De lezer
mag zelf zijn oordeel vellen. (Zo heel anders dan het moralistische en
commentariërende vertellen van de romanticus Victor Hugo.) Het boek werd om
deze reden opgevat als pleidooi voor overspel. In 1857 begon een proces tegen
Flaubert wegens aantasting van de publieke moraal. Hij werd vrijgesproken.
Het was
gebruikelijk in de Romantiek dat de schrijver via een alwetende verteller het
gebeuren presenteerde. Zo werd het verhaal verteld en tegelijk van commentaar
voorzien. De verteller vertelde niet alleen, maar vertolkte ook direct de
reactie die de lezer geacht werd te ondervinden en vaak trok de verteller ook
meteen maar de les uit de gebeurtenissen. In de realistische en naturalistische
roman daarentegen worden de gebeurtenissen vanuit verschillende
gezichtspunten belicht. Dit verhoogt het realiteitsgehalte: het object
wordt van zoveel mogelijk kanten belicht. Soms komen we de alwetende verteller
ook nog tegen, maar vaker zien we de gebeurtenissen door de ogen van
verschillende personages. Hierbij vinden we zowel het ik-perspectief als het
personale perspectief (hij/zij-verteller).
Om de
overgangen tussen de verschillende gezichtspunten te versoepelen gebruikte
Gustave Flaubert een techniek die al wel bestond, maar niet systematisch werd
toegepast. Dit was de zogenaamde vrije indirecte rede. (‘style
indirect libre). Vergelijk:
- directe rede: Hij zei: "Ik heb er genoeg van!" (dubbele punt, aanhalingstekens)
- indirecte rede: Hij zei dat hij er genoeg van had. (hij zei / dacht / voelde dat...)
- vrije indirecte rede: Hij had er genoeg van.
Technisch gezien gebeurt er het volgende: de werkwoorden zeggen, denken, voelen verdwijnen. De schrijver kruipt echter wel in het hoofd of het hart van zijn personage en geeft diens indrukken weer.
- directe rede: Hij zei: "Ik heb er genoeg van!" (dubbele punt, aanhalingstekens)
- indirecte rede: Hij zei dat hij er genoeg van had. (hij zei / dacht / voelde dat...)
- vrije indirecte rede: Hij had er genoeg van.
Technisch gezien gebeurt er het volgende: de werkwoorden zeggen, denken, voelen verdwijnen. De schrijver kruipt echter wel in het hoofd of het hart van zijn personage en geeft diens indrukken weer.
Een andere
manier om de realiteit te benaderen zijn uitgebreide beschrijvingen.
Deze zijn nodig om het milieu waarin de personages zich bevinden te schilderen.
De schrijver gebruikt vaak veel details om deze beschrijvingen echter en
geloofwaardiger te maken (ogen, haren, teint, kleding van de personages;
interieur van de huizen). Flaubert heeft aan Madame Bovary zo'n zes jaar
gewerkt. Elk tafereel, elk detail vroeg een nauwkeurige documentatie. De
beschrijving die Flaubert geeft van de vergiftiging van Madame Bovary werd
zelfs gebruikt om studenten medicijnen de verschijnselen van arsenicumvergiftiging
te leren. (Bekijk de scene op youtube
en vergelijk de verfilming met de tekst.)
De
beschreven wereld verkleint zich. De tijd die een roman of verhaal omvat
wordt korter en de plaatsen waar het verhaal zich afspeelt
krimpen in tot één stad of één dorp.
De
middenklasse gaat meer lezen vanwege toenemende alfabetisering, daarnaast
worden druktechnieken goedkoper. Er is dus een grotere afzetmarkt voor
literatuur. De burgers lezen meer kranten, die romans afdrukken in
afleveringen (feuilletons), die een goede klantenbinding vormen, vooral
als de schrijvers de aandacht van het publiek weten vast te houden. Madame
Bovary werd eerst gepubliceerd als feuilleton (1856), een jaar later als
roman (1857).
Veel van deze tekst komt uit
https://www.literatuurgeschiedenis.nl/19de/literatuurgeschiedenis/lg19007.html
Veel van deze tekst komt uit
https://www.literatuurgeschiedenis.nl/19de/literatuurgeschiedenis/lg19007.html
enkele citaten:
Ik begin een geweldige hekel te krijgen aan mensen als Schubert, de dromers als Chateaubriand (dat heb ik al een hele tijd), Lamartine, enz. Waarom zal er van hun werk niet blijvend zijn? Omdat het absoluut niet echt is. Kijkt een minnaar naar de maan wanneer hij zijn geliefde in zijn armen houdt...? Zou kunnen, wanneer ze hem begint te vervelen.
Eugène Delacroix
Ik ben u bijzonder erkentelijk voor uw positieve recensie van mijn nieuwe toneelstuk. Er is slechts één punt dat ik graag wat nader zou willen toelichten: u stelt dat ik mijn werk beter in verzen had kunnen schrijven en dat het daardoor nog meer aan kracht zou winnen. Hier moet ik u tegenspreken; het stuk is zo realistisch mogelijk van opzet. De illusie die ik wilde scheppen, was die van de werkelijkheid. Ik heb de lezer de indruk willen geven dat hetgeen hij las ook werkelijk gebeurd was. Wat mij voor ogen stond, zou door het gebruik van de versvorm alleen maar zijn tegengewerkt. Ik heb er met opzet een groot aantal alledaagse en onbeduidende personages in geschreven, en wanneer ik die allemaal in ritmische verzen met elkaar had laten spreken, zouden de subtiliteiten in hun specifieke karakters verloren zijn gegaan. We leven niet meer in de tijd van Shakespeare. ... Mijn nieuwe stuk is geen tragedie in de klassieke zin des woords; wat ik wilde was ménsen beschrijven, en juist daarom kon ik ze niet de "taal der goden" laten spreken.
Hendrik Ibsen
Mijn persoonlijke mening laten blijken over de mensen die ik ten tonele voer, nee, nee, duizend maal nee! Ik ken mijzelf dat recht niet toe. Wanneer de lezer er niet in slaagt uit een boek de moraal te halen die erin moet zitten, komt dat omdat de lezer een imbeciel is of omdat het boek uit het oogpunt van nauwkeurigheid vals is. Want zodra iets waar is, is het goed.
Gustave Flaubert
Gustave Flaubert, Madame Bovary, 1857
Flaubert schildert het leven van Emma, een dweperige jonge vrouw, ontevreden in haar huwelijk met een allesbehalve boeiende plattelandsarts, Charles Bovary. Zij geeft haar romantische dromen voedsel door sentimentele, romantische boeken te lezen die zich in verre landen afspelen, zoals die van Walter Scott. In de hoop dat ze de onbeduidende werkelijkheid van haar leven in de provincie kan ontvluchten, neemt ze een minnaar, Rodolphe, grondbezitter en een groot verleider.
NATURALISME
De criticus en leraar Nederlands van het Haags gymnasium Jan ten Brink las in 1875 een roman, die hem zo aangreep dat hij meteen naar de Sociëteit De Witte snelde en eruit begon voor te lezen. Dit was volgens hem de literatuur die de toekomst had. De jonge leden hingen aan zijn lippen. De roman waaruit hij voorlas was van de Franse schrijver Emile Zola, en het ging om La Fortune des Rougon. Het boek speelt in de eigen tijd en gaat over een Franse familie die zich probeert omhoog te werken en daarbij list noch bedrog schuwt. Ten Brink was om. Hij begon een reeks artikelen over de nieuwe stroming en maakte daarmee de Nederlanders bekend met Zola en de gebroeders De Goncourt. Onder de jonge schrijvers ontstond een ware Zola-cultus.
Wat hield
die nieuwe stroming, naturalisme genaamd, in? Enkele kenmerken:
De natuurwetenschappen
waren steeds beter in staat gebleken wetten op te stellen en voorspellingen te
doen. De methoden werden ook op de menswetenschappen toegepast. Een mens, zo
beweerde de filosoof Hippolyte Taine, is in zijn ontwikkeling
afhankelijk van `race, milieu, moment’, dat wil zeggen van erfelijkheid, van de sociale klasse en van het tijdperk waarin hij geboren
is. Deze opvatting heet determinisme. Op basis daarvan zijn,
volgens Taine, voorspellingen te doen. Het naturalisme gaat daarmee nog een
stap verder dan het realisme: de naturalisten willen de werkelijkheid niet
alleen beschrijven, maar ook verklaren.
Men meent de
mensheid grosso modo in vier categorieën te kunnen onderbrengen en onderscheidt
aldus vier temperamenten: het nerveuze, het sanguinische, het
cholerische en het flegmatische. Aan de basis van deze temperamenten
veronderstelt men dan telkens één bepaalde dominante fysiologische eigenschap:
het nerveuze temperament heeft een overgevoelig zenuwstelsel, het sanguinische
een sterk ontwikkeld bloedvatenstelsel, het cholerische een overvloedige
galproduktie en het flegmatische een zwakke weefselstructuur. Deze
fysiologische kenmerken vormen steeds de voedingsbodem voor een heel cluster
van eigenschappen die zowel van fysiologische als psychologische aard zijn. (Zo
is iemand met een sanguinisch temperament stevig gebouwd, met rode wangen en
dik, bruin haar. Verder is hij of zij sociaal, vrijgevig, praatgraag,
hartstochtelijk maar wel een beetje aan de oppervlakkige kant en neigend tot
grofheid. Het nerveuze temperament daarentegen is bleek, tenger, vatbaar voor
zenuwaandoeningen (hoofdpijn), fijngevoelig, onderhevig aan stemmingen, vaak
artistiek begaafd, maar toont een neiging tot hysterie en waanzin.) Het idee
was dat gedachten en gevoelens producten zijn van de organen. Deze typologie
van de mens kende niet alleen in medische kringen, maar ook bij het brede
publiek een hoge mate van populariteit. Ook Louis Couperus was ervan op de
hoogte. Eline Vere, de hoofdpersoon van de naar haar genoemde roman is een
‘nerveus’ karakter. Zij komt voor het eerst ter sprake in de volgende
dialoog:
‘- Wat heeft
ze?
- Ach, ik
weet niet, ze was zenuwachtig, geloof ik.
- Ze moet
heus niet zo toegeven aan die buien. Met een beetje energie kom je die
nervositeit wel te boven.
- U weet
het, tante, het is de ziekte van het jongere geslacht! zeide Betsy, met iets
als een treurige glimlach’.
Taines
ideeën werden overgenomen door schrijvers als Emile Zola en de gebroeders De
Goncourt, die het schrijven van een roman zagen als een wetenschappelijk
experiment, en de schrijftafel als een laboratorium. Verplaats de
hoofdpersoon van een boerenfamilie naar een decadente adellijke familie en zie
wat er gebeurt. Laat een sensuele vrouw uit het zuiden een relatie krijgen met
een flegmatische noorderling, en je hebt drama. Zola bracht in zijn boek Thérèse
Raquin (1867) twee tegenovergestelde temperamenten met elkaar in contact.
Thérèse, nerveus temperament, krijgt een verhouding met Laurent, sanguinisch
temperament. Daar deze twee temperamenten niet bij elkaar passen, moet dit wel
dramatisch aflopen. ,,Ik heb personages gekozen die in hoge mate beheerst
worden door de drang van hun bloed en hun zenuwgestel, die gespeend zijn van
vrije wil, die bij iedere daad in hun leven worden meegesleept door hun
onontkoombare driften. Thérèse en Laurent zijn niets anders dan dieren in
mensengedaante.', zo zegt Zola zelf.
Meer nog dan
het realisme legt het naturalisme de nadruk op de morbide (ziekelijke)
kanten van het leven (depressies, sociale ellende, ontregelde seksualiteit
...). L'Assommoir (1877), een roman over de
ondergang van een arbeidersgezin, veroorzaakte een flink schandaal. Alcohol,
(kinder-) prostitutie, huiselijk geweld en `ménage à trois' – een heel arsenaal
aan `obscene vuiligheid' liet Zola de revue passeren. Zelfs Victor Hugo vond
het boek `abject' en sneerde dat Zola blijkbaar niet tevreden was voordat hij
in detail `een volle po' had beschreven. Volgens Zola was de mens met huid en
haar uitgeleverd aan de erfelijkheidswetten, waardoor het individu zelf niet
verantwoordelijk kon worden gehouden voor zijn morele verval. Hij wijdde zich
dan ook aan het uit en te na beschrijven van menselijke instincten, vooral uit
de lagere klassen van de bevolking. Zola's voorliefde voor 'dirty realism',
of zoals Alfred Nobel het ooit uitdrukte 'smoezeligheid', kostte hem in 1900 de
Nobelprijs. Het schandaal legde Zola echter geen windeieren: binnen een
jaar werden er 40.000 exemplaren van het boek verkocht en als toneelstuk werd
het bijna duizend keer opgevoerd. Bij zijn dood, in 1902, waren er 1,7 miljoen
exemplaren van zijn boeken over de toonbank gegaan.
Hoewel de
levensstandaard van de burgerij in de 2e helft van de 19e eeuw verbetert,
profiteren de mensen uit de onderklasse niet van de vooruitgang. Zij
leven nog in bittere armoede. Fabrieksarbeiders worden uitgebuit, er is
kinderarbeid, er zijn nog geen sociale voorzieningen. De naturalisten willen de
zelfkant van de maatschappij niet alleen beschrijven en verklaren, maar ook
verbeteren. Ook Émile Zola was maatschappelijk geëngageerd. Hij werd
beroemd met zijn roman Germinal (1885) over de mijnwerkersstaking in
Noord-Frankrijk en met zijn open brief J'accuse...! (1898) omtrent de
Dreyfusaffaire. In die brief kiest hij partij voor de Joodse legerkapitein
Alfred Dreyfus, die ten onrechte van spionage was beschuldigd. Zola kritiseerde
hiermee het nationalisme en anti-semitisme in de politiek en het leger. Het was
een belangrijke politieke kwestie die Frankrijk jarenlang bezighield. Na de
open brief J'Accuse...! in 1898 werd Zola veroordeeld tot een jaar
gevangenisstraf. Hij week uit naar Groot-Brittannië. Na een jaar kon hij
terugkomen en werd hij als held ontvangen.
Veel van
deze tekst komt uit
https://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/19de/literatuurgeschiedenis/lg19012.html
http://www.dbnl.org/tekst/kemp017loui01_01/kemp017loui01_01_0001.php
http://vorige.nrc.nl/dossiers/nobelprijs_literatuur/nt_geen_nobelprijs/article1566959.ece
Émile Zola, Thérèse Raquin, 1867
In de jaren zestig van de negentiende
eeuw drijft Madame Raquin in Parijs een fourniturenwinkeltje. In de smalle
passage, vlakbij de Pont-Neuf, waar vaak paartjes staan te vrijen, stinkt het
en de glazen overkapping is zwart van het vuil. Uit de winkeltjes – oude
boeken, valse juwelen – stijgt een kille kelderlucht op. 's Avonds, bij een
povere verlichting, lijkt de passage wel een moordhol en voorbijgangers voelen
zich er niet op hun gemak. Madame Raquin wordt in haar winkeltje geholpen door
haar nichtje Thérèse, die ze heeft gekoppeld aan haar ziekelijke zoon Camille.
Het hartstochtelijke meisje begint een verhouding met de knappe Laurent. ( http://vorige.nrc.nl/dossiers/nobelprijs_literatuur/nt_geen_nobelprijs/article1566959.ec)
Sinds de tijd van Zola is heel wat discussie gevoerd over wat is aangeboren en wat is aangeleerd (nature-nurture-debat), dat juist ook in onze tijd weer volop in de belangstelling staat nu het menselijk genoom grotendeels ontrafeld is en nieuwe technieken nieuwe vormen van hersenonderzoek mogelijk maken. De vraagstelling van Zola was dus eigenlijk heel modern, de vraag was alleen of je die ook in een roman kunt behandelen waar je ook wetenschappelijke claims aan verbindt. Tegenwoordig is men het er wel over eens dat de stelling van een experimentele roman niet houdbaar is.
De bloeitijd van het naturalisme lag tussen 1877 en 1884. De stroming begon aan slijtage te lijden doordat steeds dezelfde artistieke formule herhaald werd en ook omdat het intellectuele klimaat rond die tijd veranderd was. Het positivisme (wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid) was op zijn retour, men voelde juist een behoefte aan mysticisme. De weg lag open voor de volgende stroming: het Symbolisme.
DE OORLOG TEGEN PRUISEN (1870-1871)
De jaren 1870-1871 betekenen een belangrijk keerpunt in de moderne geschiedenis van Frankrijk; het land lijdt onder leiding van keizer Napoléon III een smadelijke nederlaag tegen Pruisen, maar Parijs weigert zich over te geven. De Parijse arbeidersbevolking komt in opstand tegen de Franse politici die vrede met Duitsland willen sluiten en kiest een eigen regering: de Commune. De voorlopige regering in Versailles slaat de opstand van de communards hard neer.
Frankrijk kent tijdens de Derde Republiek (1870-1940) vervolgens een periode van relatieve politieke stabiliteit, na 80 jaar van onrust en revoluties.
LA BELLE ÉPOQUE (1875-1914)
In de 19e eeuw had er in Europa een industriële revolutie plaatsgevonden. Er kwamen allerlei nieuwe producten op de markt zoals staal, olie en elektriciteit, telegraaf, telefoon en radio, aluminium, aspirine, kunstmest. In grote lijnen kun je zeggen dat Europa zich losmaakte van de rest van de wereld en een ander levenspatroon ging ontwikkelen. Aan het begin van de 20e eeuw duurt de roes van ‘la Belle Epoque’ (1875 – 1914) onverminderd voort. De betere kringen genieten volop van de verworvenheden van de techniek. In 1889 vindt in Parijs een grote wereldtentoonstelling plaats, met de Eiffeltoren als symbool van de technische vooruitgang. Deze overdaad contrasteert schril met de armoede van de rest van de bevolking. Zij verdoezelt ook minder aangename zaken die zich intussen op politiek en maatschappelijk gebied afspelen: de Dreyfusaffaire, de scheiding van Kerk en Staat, de revolutie in Rusland. Allemaal dingen die Frankrijk in een conservatief klerikaal en een progressief antiklerikaal blok verdelen.
SYMBOLISME
Tijdens de Derde Republiek zet een aantal dichters de poëzie op zijn kop. Deze vernieuwingsbeweging begint bij de symbolisten. Behalve dat zij zich verzetten tegen de regels en gewoonten van de burgermaatschappij, bevrijden zij de poëzie van allerlei voorgeschreven codes. Ze slaan aan het experimenteren met het vers libre (vrije vers), een dichtvorm met een minder strak metrum.
Ze gingen nog net niet met bomen praten, maar wel zijn de kunstenaars aan het eind van de negentiende eeuw spiritueel geworden. Ze zochten iets Hogers en ze probeerden iets te betekenen voor de hele mensheid. ‘Toeschouwer ben ik uit een hoge toren / een ruimte scheidt mij van de wereld af’ - zo beschreef Martinus Nijhoff de rol van de symbolistische dichter. In hun opvatting was het niet de taak van de dichter om iets te zeggen over de samenleving. Poëzie moest volgens hen niet gaan over de alledaagse realiteit van bijvoorbeeld oorlog of werkeloosheid, maar moest zich juist richten op wat daarboven uitstijgt, op ‘het hogere’. Deze "hogere" wereld valt pas waar te nemen als je je zintuigen ontregelt met wijn of hasj.
Symbolisten gaan ervan uit dat de wereld weliswaar chaotisch en verwarrend is, maar dat er een hogere wereld is waarin er wel orde en eenheid heerst. Net als de Griekse filosoof Plato stellen ze dat achter alles een hogere Idee schuilgaat. Zo weerspiegelt alles op aarde, tot in het kleinste regendruppeltje, een andere wereld: het heeft daar een ‘correspondentie’ mee. Het belangrijkste kenmerk van de symbolisten is dan dat zij het gedicht beschouwen als een instrument of kenmiddel om in contact te komen met de schoonheid van die hogere werkelijkheid. Dat kan bijvoorbeeld door het gebruik van ‘symbolen’. Daarmee worden geen vastliggende symbolen bedoeld, zoals ‘het hart’ dat staat voor ‘liefde’, maar unieke en daardoor soms moeilijk te interpreteren symbolen. Dat kan een woord zijn, of een stijlfiguur, of een beeld, of alleen maar een klank: het geeft de geheimzinnige ‘correspondances’ (overeenkomsten) weer tussen de reële wereld en de ideële wereld daarachter.
Een ander kenmerk is dat het de symbolisten niet gaat om het uitdrukken van de emoties van de dichter, zoals bij de Tachtigers, maar om het gedicht en de taal. Symbolisten maken veelvuldig gebruik van suggestie, ingewikkelde beeldspraak en ambiguïteit (meerduidigheid). Op die manier proberen ze het ‘onzegbare’ toch te zeggen. In veel gedichten ligt de nadruk dan ook op de (on)mogelijkheden van de taal; zo worden nogal eens woorden als ‘onzegbaar’, ‘murmelen’, ‘fluisteren’ enz. gebruikt. De taal is vaak hermetisch (nauwelijks te begrijpen) en komt soms gekunsteld over. Het vers is ondertussen helemaal vrij geworden, dwz er zijn geen regels meer voor rijm en metrum. Poëzie is, om met Verlaine te spreken, ‘de la musique avant toute chose’.
Een belangrijke eigenschap van symbolistische poëzie is dus dat die vaak naar zichzelf verwijst (het gedicht gaat over taal). Daarom zegt men wel, met een Franse term, dat deze stroming kunst voor de kunst voortbracht: l’art pour l’art.
Symbolisten zijn meestal dichters, geen romanschrijvers. De symbolisten noemen zich poètes maudits (vervloekte dichters), omdat ze zich niet aan de maatschappij kunnen en willen aanpassen en niet door het publiek begrepen worden. De dichter lijdt aan spleen, d.i. mal du siècle of Weltschmerz in zijn hevigste vorm: een ziekelijke angst, een grenzeloze verveling, een gevoel van totale mislukking. Hij zoekt ontsnapping in het stadsvertier, in verre reizen en in de roes van wijn en hasj.
Veel van deze tekst komt uit
https://www.literatuurgeschiedenis.nl/19de/literatuurgeschiedenis/lg19014.html https://www.literatuurgeschiedenis.nl/20ste/literatuurgeschiedenis/lg20001.html
CharlesBaudelaire, l’Albatros ,1857
Belangrijkste dichter uit deze tijd (en volgens sommigen de belangrijkste Franse dichter in het algemeen), is Charles Baudelaire. Zijn eerste publicaties zijn echter geen gedichten, maar Salonkritieken (de salon was een jaarlijkse kunsttentoonstelling in Parijs). Geconfronteerd met de ontelbare antieke helden en halfnaakte mythische figuren die op de Salons van 1845 en 1846 de schilderijen bevolken, zoals op het schilderij hieronder, stelt Baudelaire de vraag naar de taak en de mogelijkheden van de eigentijdse kunst.
Alexandre Cabanel
(1823-1889), la naissance de Vénus
Onder de kop 'Het heroïsme van het moderne leven' waagt de 24-jarige criticus zich aan een richtingbepalende uitspraak: 'De ware schilder', schrijft hij, 'is de schilder die het leven van alledag zijn heldhaftige kant weet af te dwingen, die ons met zijn verf of zijn tekenstift leert bevatten hoe groots en poëtisch wij zijn met onze stropdassen en laklaarzen'.
Edouard Manet,
déjeuner dans l'atelier, 1868
Zijn beroemde dichtbundel les Fleurs du Mal (de Bloemen van het Kwaad), die in 1857 verschijnt en door de keizerlijke censuur op basis van blasfemische (godslasterlijke) tendenzen als aanstootgevend wordt beoordeeld, verbindt klassieke mythologische thema's met obervaties uit het dagelijks leven, verbindt het verhevene met het banale en het fantastische (= bovennatuurlijke) met de sociale realiteit. De vorm is nog traditioneel. Het hier volgende gedicht l'Albatros komt uit de bundel Spleen et Ideal.
spleen = 1) de milt 2) depressieve
gemoedsgesteldheid, Taedium vitae
idéal
= de spirituele
wereld die men vermoedt achter de wereld van de tastbare werkelijkheid
l’Albatros
Souvent,
pour s'amuser, les hommes d'équipage
Prennent des
albatros, vastes oiseaux des mers,
Qui suivent,
indolents compagnons de voyage,
Le navire
glissant sur les gouffres amers.
A peine les
ont-ils déposés sur les planches,
Que ces rois
de l'azur, maladroits et honteux,
Laissent
piteusement leurs grandes ailes blanches
Comme des
avirons traîner à côté d'eux.
Ce voyageur
ailé, comme il est gauche et veule!
Lui, naguère
si beau, qu'il est comique et laid!
L'un agace
son bec avec un brûle-gueule,
L'autre
mime, en boitant, l'infirme qui volait!
Le Poète est
semblable au prince des nuées
Qui hante la
tempête et se rit de l'archer;
Exilé sur le
sol au milieu des huées,
Ses ailes de
géant l'empêchent de marcher.Paul Verlaine en Arthur Rimbaud
Paul Verlaine en Arthur Rimbaud zijn de belangrijkste symbolistische dichters. In hun manier van leven tonen zij zich echte poètes maudits. Rimbaud ontvlucht op zijn 16e het ouderlijk huis en zwerft door het oosten van Frankrijk waar op dat moment de Frans-Duitse oorlog woedt. Hij schrijft een gedicht naar aanleiding van wat hij meemaakt tijdens deze tocht.
Accrochant
follement aux herbes des haillons
D'argent; où
le soleil, de la montagne fière,
Luit: c'est
un petit val qui mousse de rayons
Un soldat
jeune, bouche ouverte, tête nue,
Et la nuque
baignant dans le frais cresson bleu,
Dort; il est
étendu dans l'herbe, sous la nue,
Pâle dans
son lit vert où la lumière pleut
Les pieds
dans les glaïeuls, il dort. Souriant comme
Sourirait un
enfant malade, il fait un somme:
Nature,
berce-le chaudement: il a froid
Les parfums
ne font pas frissonner sa narine;
Il dort dans
le soleil, la main sur sa poitrine
Tranquille.
Il a deux trous rouges au côté droit
Les sanglots
longs
Des violons
De l'automne
Blessent mon
coeur
D'une
langueur
Monotone
Tout
suffocant
Et blême,
quand
Sonne
l'heure,
Je me
souviens
Des jours
anciens
Et je pleure
Et je m'en
vais
Au vent
mauvais
Qui
m'emporte
Deçà, delà,
Pareil à la
Feuille
morte
Op het schilderij van Henri Fantin-Latour ‘Un coin de table’ (hieronder afgebeeld) dat in het Parijse Musée d'Orsay te bewonderen is, zie je de groep dichters afgebeeld, onder wie ook Verlaine en Rimbaud: links vooraan Verlaine met baard en Rimbaud met zijn hoofd steunend op zijn hand.
tips
Kijk eens op youtube bij de namen van de schrijvers of de literaire perioden.
symbolisme in de Nederlandse poezie
Salome