Pagina's

LITERATUURGESCHIEDENIS 19e EEUW



EERSTE HELFT 19E EEUW (1800-1850): ROMANTIEK 

Het woord romantiek alleen al deed brave huismoeders schrikken, zo schreef een criticus in een Nederlands blad. Vooral de Engelse romantische dichter Lord Byron en de Franse schrijver Victor Hugo waren gevreesd. De Nederlandse dichter W. Hecker schreef een lang stuk tegen de Romantiek. Hij noemde Byron een schrijver van poëzie uit de hel. De Romantiek zag hij als een ziekte. Krankzinnigheid en dronkenschap paren met wildheid en woestheid. De Romantiek is als een mooi meisje, zo zei Hecker, maar er zweeft een helse trek om haar lippen. Ze sleept haar slachtoffers mee naar de afgrond, haar zoete tonen worden addergesis.

Dit is een overdreven beeld van de Romantiek als een kunststroming die zich zou kenmerken door destructie, waanzin, overdrijving en streven naar het onmogelijke. Dit beeld is slechts van toepassing op het leven van enkele individuele kunstenaars die inderdaad de grenzen van de maatschappij verkenden, zoals Lord Byron. Ook is destructie terug te vinden in de karakters van romanhelden uit de Romantiek, bijvoorbeeld in Heathcliff uit Emily Brontë’s Wuthering Heights. Maar obsessie met de ondergang is niet datgene wat de Romantiek kenmerkt.

Kenmerkend zijn een viertal begrippen. In de eerste plaats is van belang originaliteit. Oude vormvoorschriften en oude genre-indelingen verdwijnen ten gunste van nieuwe vormen. Kunstvormen mogen gemengd worden: in een roman kunnen brieven, gedichten en liederen voorkomen. Met de originaliteit hangt ook het individualisme samen. Er is geen standaard, iedereen moet zijn eigen vormen zoeken. 

In de tweede plaats werden de kunstenaars gefascineerd door de onverklaarbaarheden in het leven. Allerlei mysterieuze randverschijningen en onheilsplekken, spoken, levende doden, heksen, voorspellingen boeiden hen meer dan de realiteit.

Ondanks de breuk met de traditie is `geschiedenis’ het derde kernwoord van de Romantiek. In de kunst werd het verleden hergebruikt. De architectuur oriënteerde zich op de stijl van het verleden. De treinstations die gebouwd werden voor een totaal revolutionair vervoersmiddel, grepen terug op de vormen van kathedralen of paleizen. De Middeleeuwen leken onuitputtelijk te zijn in het leveren van stof voor romans, dichtverhalen of schilderijen. Het verleden zit in het heden. In de mens schuilen zijn voorvaderen en zijn nageslacht, en zij maken deel uit van zijn hele bestaan. Zoals een medicus onder het menselijk vlees het skelet ziet, zo ziet de romanticus door de hedendaagse verschijningsvorm heen de historie. 

Het vierde kernwoord is contrastwerking. In een tijdloos landschap staat een ruïne. Een onschuldige deerne wordt belaagd door een verleider. Het kind wordt geboren, de moeder overlijdt. De sneeuw valt in de donkere nacht. Het meisje met de zwavelstokken bevriest terwijl ze naar een vuur kijkt. Eeuwig staat tegenover tijdelijk, zuiver tegenover onzuiver, schuld tegenover onschuld, verleden tegenover heden, het eigene tegenover het vreemde, geweld tegenover vredigheid, originaliteit tegenover navolging, zelfbeheersing tegenover hartstocht, verval tegenover bloei, hoop tegenover wanhoop, stilstand tegenover beweging, leed tegenover vreugde, landschap versus stad, hemel versus aarde, begin tegenover einde, dood tegenover leven. De veelheid aan en opeenhoping van contrasten in stijl en inhoud, die steeds zo confronterend mogelijk tegenover elkaar gezet worden, zijn kenmerkend voor de Romantiek.

https://www.literatuurgeschiedenis.nl/19de/literatuurgeschiedenis/lg19003.html


TWEEDE HELFT 19E EEUW (1850-1900): REALISME, NATURALISME, SYMBOLISME

 
REALISME

Het verhaal gaat dat eind van de jaren dertig vier vrienden uit Leiden een weddenschap met elkaar afsloten. Nicolaas Beets en zijn vrienden waren onder de indruk gekomen van Charles Dickens. Zij wilden net als hij afstappen van de Romantiek en realistische schetsen van het dagelijks leven gaan schrijven. De weddenschap zou gewonnen worden door degene die het eerst een dergelijke bundel af had. Beets won de wedstrijd. Hij publiceerde in 1839 de eerste druk van de Camera Obscura onder het pseudoniem Hildebrand. 

Maar hoe gaat dat in zijn werk “realistische schetsen van het dagelijks leven schrijven”? Hier volgen een aantal kenmerken:

In de tweede helft van de 19e eeuw breekt ‘de moderne tijd’ aan dankzij de Industriële Revolutie, die ervoor zorgt dat de levensstandaard van veel mensen verbetert. Treinen en auto’s doen hun intrede, de luchtballon, de fotografie worden uitgevonden. De realisten willen deze moderne wereld beschrijven. Zij vluchten niet in het verleden, zoals de Romanticus. Het leven van alledag wordt dus belangrijk in de literatuur. Niet langer staan grootse historische taferelen in de belangstelling, maar eerder kleine, alledaagse voorvallen. Vaak is het verhaal gebaseerd op echte gebeurtenis. Flaubert baseerde zich voor zijn eerste roman Madame Bovary op een krantenbericht over een overspelige doktersvrouw die zichzelf en haar echtgenoot had geruïneerd. (niet goed: De realisten willen de werkelijkheid beschrijven. Dat gebeurt in andere stromingen ook.)  
Dat dagelijks leven is ruw en plat: De sterfscène aan het eind van Madame Bovary is wat dat betreft typerend. Terwijl Emma bijna haar laatste adem uitblaast komt er een stel opgeschoten jongens langs op straat die een schunnig liedje zingen. De dood van Emma heeft, in de woorden van Flaubert, niets van een aangrijpende, romantische sterfscène om een fatale liefde, omdat haar zelfmoord ook een laag-bij-de-grondse reden heeft: haar schulden.
De hoofdpersonen zijn niet meer van adel, maar komen nu uit de burgerij. Beets liet in zijn verhalenbundel zien hoe bekrompen die burgerij was. Ook Flaubert doet dat in Madame Bovary. 
Als in de Romantiek de minder fraaie kanten van de werkelijkheid getoond werden, gebeurde dat met de bedoeling dat dat een afschrikkende werking zou hebben. Literatuur had een voorbeeldfunctie. Wat daarom een regelrecht schandaal veroorzaakte was niet zozeer dat Emma Bovary overspel pleegde - dat gebeurde in romans wel vaker- als wel dat de schrijver geen oordeel over haar velt. De lezer mag zelf zijn oordeel vellen. (Zo heel anders dan het moralistische en commentariërende vertellen van de romanticus Victor Hugo.) Het boek werd om deze reden opgevat als pleidooi voor overspel. In 1857 begon een proces tegen Flaubert wegens aantasting van de publieke moraal. Hij werd vrijgesproken.
Het was gebruikelijk in de Romantiek dat de schrijver via een alwetende verteller het gebeuren presenteerde. Zo werd het verhaal verteld en tegelijk van commentaar voorzien. De verteller vertelde niet alleen, maar vertolkte ook direct de reactie die de lezer geacht werd te ondervinden en vaak trok de verteller ook meteen maar de les uit de gebeurtenissen. In de realistische en naturalistische roman daarentegen worden de gebeurtenissen vanuit verschillende gezichtspunten belicht. Dit verhoogt het realiteitsgehalte: het object wordt van zoveel mogelijk kanten belicht. Soms komen we de alwetende verteller ook nog tegen, maar  vaker zien we de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages. Hierbij vinden we zowel het ik-perspectief als het personale perspectief (hij/zij-verteller).
Om de overgangen tussen de verschillende gezichtspunten te versoepelen gebruikte Gustave Flaubert een techniek die al wel bestond, maar niet systematisch werd toegepast. Dit was de zogenaamde vrije indirecte rede. (‘style indirect libre). Vergelijk:  
- directe rede: Hij zei: "Ik heb er genoeg van!" (dubbele punt, aanhalingstekens)
- indirecte rede:  Hij zei dat hij er genoeg van had. (hij zei / dacht / voelde dat...)
- vrije indirecte rede: Hij had er genoeg van.
Technisch gezien gebeurt er het volgende: de werkwoorden zeggen, denken, voelen verdwijnen. De schrijver kruipt echter wel in het hoofd of het hart van zijn personage en geeft diens indrukken weer.
Een andere manier om de realiteit te benaderen zijn uitgebreide beschrijvingen. Deze zijn nodig om het milieu waarin de personages zich bevinden te schilderen. De schrijver gebruikt vaak veel details om deze beschrijvingen echter en geloofwaardiger te maken (ogen, haren, teint, kleding van de personages; interieur van de huizen). Flaubert heeft aan Madame Bovary zo'n zes jaar gewerkt. Elk tafereel, elk detail vroeg een nauwkeurige documentatie. De beschrijving die Flaubert geeft van de vergiftiging van Madame Bovary werd zelfs gebruikt om studenten medicijnen de verschijnselen van arsenicumvergiftiging te leren. (Bekijk de scene op youtube en vergelijk de verfilming met de tekst.)
De beschreven wereld verkleint zich. De tijd die een roman of verhaal omvat wordt korter en de plaatsen waar het verhaal zich afspeelt krimpen in tot één stad of één dorp.
De middenklasse gaat meer lezen vanwege toenemende alfabetisering, daarnaast worden druktechnieken goedkoper. Er is dus een grotere afzetmarkt voor literatuur. De burgers lezen meer kranten, die romans afdrukken in afleveringen (feuilletons), die een goede klantenbinding vormen, vooral als de schrijvers de aandacht van het publiek weten vast te houden. Madame Bovary werd eerst gepubliceerd als feuilleton (1856), een jaar later als roman (1857).

Veel van deze tekst komt uit
https://www.literatuurgeschiedenis.nl/19de/literatuurgeschiedenis/lg19007.html



enkele citaten:


Ik begin een geweldige hekel te krijgen aan mensen als Schubert, de dromers als Chateaubriand (dat heb ik al een hele tijd), Lamartine, enz. Waarom zal er van hun werk niet blijvend zijn? Omdat het absoluut niet echt is. Kijkt een minnaar naar de maan wanneer hij zijn geliefde in zijn armen houdt...? Zou kunnen, wanneer ze hem begint te vervelen.
Eugène Delacroix 

Ik ben u bijzonder erkentelijk voor uw positieve recensie van mijn nieuwe toneelstuk. Er is slechts één punt dat ik graag wat nader zou willen toelichten: u stelt dat ik mijn werk beter in verzen had kunnen schrijven en dat het daardoor nog meer aan kracht zou winnen. Hier moet ik u tegenspreken; het stuk is zo realistisch mogelijk van opzet. De illusie die ik wilde scheppen, was die van de werkelijkheid. Ik heb de lezer de indruk willen geven dat hetgeen hij las ook werkelijk gebeurd was. Wat mij voor ogen stond, zou door het gebruik van de versvorm alleen maar zijn tegengewerkt. Ik heb er met opzet een groot aantal alledaagse en onbeduidende personages in geschreven, en wanneer ik die allemaal in ritmische verzen met elkaar had laten spreken, zouden de subtiliteiten in hun specifieke karakters verloren zijn gegaan. We leven niet meer in de tijd van Shakespeare. ...  Mijn nieuwe stuk is geen tragedie in de klassieke zin des woords; wat ik wilde was ménsen beschrijven, en juist daarom kon ik ze niet de "taal der goden"  laten spreken.
Hendrik Ibsen


Mijn persoonlijke mening laten blijken over de mensen die ik ten tonele voer, nee, nee, duizend maal nee! Ik ken mijzelf dat recht niet toe. Wanneer de lezer er niet in slaagt uit een boek de moraal te halen die erin moet zitten, komt dat omdat de lezer een imbeciel is of omdat het boek uit het oogpunt van nauwkeurigheid vals is. Want zodra iets waar is, is het goed
Gustave Flaubert



Gustave Flaubert, Madame Bovary, 1857

Flaubert schildert het leven van Emma, een dweperige jonge vrouw, ontevreden in haar huwelijk met een allesbehalve boeiende plattelandsarts, Charles Bovary. Zij geeft haar romantische dromen voedsel door sentimentele, romantische boeken te lezen die zich in verre landen afspelen, zoals die van Walter Scott. In de hoop dat ze de onbeduidende werkelijkheid van haar leven in de provincie kan ontvluchten, neemt ze een minnaar, Rodolphe, grondbezitter en een groot verleider.




NATURALISME

De criticus en leraar Nederlands van het Haags gymnasium Jan ten Brink las in 1875 een roman, die hem zo aangreep dat hij meteen naar de Sociëteit De Witte snelde en eruit begon voor te lezen. Dit was volgens hem de literatuur die de toekomst had. De jonge leden hingen aan zijn lippen. De roman waaruit hij voorlas was van de Franse schrijver Emile Zola, en het ging om La Fortune des Rougon. Het boek speelt in de eigen tijd en gaat over een Franse familie die zich probeert omhoog te werken en daarbij list noch bedrog schuwt. Ten Brink was om. Hij begon een reeks artikelen over de nieuwe stroming en maakte daarmee de Nederlanders bekend met Zola en de gebroeders De Goncourt. Onder de jonge schrijvers ontstond een ware Zola-cultus.

Wat hield die nieuwe stroming, naturalisme genaamd, in? Enkele kenmerken:

De natuurwetenschappen waren steeds beter in staat gebleken wetten op te stellen en voorspellingen te doen. De methoden werden ook op de menswetenschappen toegepast. Een mens, zo beweerde de filosoof Hippolyte Taine, is in zijn ontwikkeling afhankelijk van `race, milieu, moment’, dat wil zeggen van erfelijkheid, van de sociale klasse en van het tijdperk waarin hij geboren is. Deze opvatting heet determinisme. Op basis daarvan zijn, volgens Taine, voorspellingen te doen. Het naturalisme gaat daarmee nog een stap verder dan het realisme: de naturalisten willen de werkelijkheid niet alleen beschrijven, maar ook verklaren.

Men meent de mensheid grosso modo in vier categorieën te kunnen onderbrengen en onderscheidt aldus vier temperamenten: het nerveuze, het sanguinische, het cholerische en het flegmatische. Aan de basis van deze temperamenten veronderstelt men dan telkens één bepaalde dominante fysiologische eigenschap: het nerveuze temperament heeft een overgevoelig zenuwstelsel, het sanguinische een sterk ontwikkeld bloedvatenstelsel, het cholerische een overvloedige galproduktie en het flegmatische een zwakke weefselstructuur. Deze fysiologische kenmerken vormen steeds de voedingsbodem voor een heel cluster van eigenschappen die zowel van fysiologische als psychologische aard zijn. (Zo is iemand met een sanguinisch temperament stevig gebouwd, met rode wangen en dik, bruin haar. Verder is hij of zij sociaal, vrijgevig, praatgraag, hartstochtelijk maar wel een beetje aan de oppervlakkige kant en neigend tot grofheid. Het nerveuze temperament daarentegen is bleek, tenger, vatbaar voor zenuwaandoeningen (hoofdpijn), fijngevoelig, onderhevig aan stemmingen, vaak artistiek begaafd, maar toont een neiging tot hysterie en waanzin.) Het idee was dat gedachten en gevoelens producten zijn van de organen. Deze typologie van de mens kende niet alleen in medische kringen, maar ook bij het brede publiek een hoge mate van populariteit. Ook Louis Couperus was ervan op de hoogte. Eline Vere, de hoofdpersoon van de naar haar genoemde roman is een ‘nerveus’ karakter. Zij komt voor het eerst ter sprake in de volgende dialoog:

‘- Wat heeft ze?
- Ach, ik weet niet, ze was zenuwachtig, geloof ik.
- Ze moet heus niet zo toegeven aan die buien. Met een beetje energie kom je die nervositeit wel te boven.
- U weet het, tante, het is de ziekte van het jongere geslacht! zeide Betsy, met iets als een treurige glimlach’. 

Taines ideeën werden overgenomen door schrijvers als Emile Zola en de gebroeders De Goncourt, die het schrijven van een roman zagen als een wetenschappelijk experiment, en de schrijftafel als een laboratorium. Verplaats de hoofdpersoon van een boerenfamilie naar een decadente adellijke familie en zie wat er gebeurt. Laat een sensuele vrouw uit het zuiden een relatie krijgen met een flegmatische noorderling, en je hebt drama. Zola bracht in zijn boek Thérèse Raquin (1867) twee tegenovergestelde temperamenten met elkaar in contact. Thérèse, nerveus temperament, krijgt een verhouding met Laurent, sanguinisch temperament. Daar deze twee temperamenten niet bij elkaar passen, moet dit wel dramatisch aflopen.  ,,Ik heb personages gekozen die in hoge mate beheerst worden door de drang van hun bloed en hun zenuwgestel, die gespeend zijn van vrije wil, die bij iedere daad in hun leven worden meegesleept door hun onontkoombare driften. Thérèse en Laurent zijn niets anders dan dieren in mensengedaante.', zo zegt Zola zelf.

Meer nog dan het realisme legt het naturalisme de nadruk op de morbide (ziekelijke) kanten van het leven (depressies, sociale ellende, ontregelde seksualiteit ...).  L'Assommoir (1877), een roman over de ondergang van een arbeidersgezin, veroorzaakte een flink schandaal. Alcohol, (kinder-) prostitutie, huiselijk geweld en `ménage à trois' – een heel arsenaal aan `obscene vuiligheid' liet Zola de revue passeren. Zelfs Victor Hugo vond het boek `abject' en sneerde dat Zola blijkbaar niet tevreden was voordat hij in detail `een volle po' had beschreven. Volgens Zola was de mens met huid en haar uitgeleverd aan de erfelijkheidswetten, waardoor het individu zelf niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor zijn morele verval. Hij wijdde zich dan ook aan het uit en te na beschrijven van menselijke instincten, vooral uit de lagere klassen van de bevolking. Zola's voorliefde voor 'dirty realism', of zoals Alfred Nobel het ooit uitdrukte 'smoezeligheid', kostte hem in 1900 de Nobelprijs. Het schandaal legde Zola echter geen windeieren: binnen een jaar werden er 40.000 exemplaren van het boek verkocht en als toneelstuk werd het bijna duizend keer opgevoerd. Bij zijn dood, in 1902, waren er 1,7 miljoen exemplaren van zijn boeken over de toonbank gegaan.

Hoewel de levensstandaard van de burgerij in de 2e helft van de 19e eeuw verbetert, profiteren de mensen uit de onderklasse niet van de vooruitgang. Zij leven nog in bittere armoede. Fabrieksarbeiders worden uitgebuit, er is kinderarbeid, er zijn nog geen sociale voorzieningen. De naturalisten willen de zelfkant van de maatschappij niet alleen beschrijven en verklaren, maar ook verbeteren. Ook Émile Zola was maatschappelijk geëngageerd. Hij werd beroemd met zijn roman Germinal (1885) over de mijnwerkersstaking in Noord-Frankrijk en met zijn open brief J'accuse...! (1898) omtrent de Dreyfusaffaire. In die brief kiest hij partij voor de Joodse legerkapitein Alfred Dreyfus, die ten onrechte van spionage was beschuldigd. Zola kritiseerde hiermee het nationalisme en anti-semitisme in de politiek en het leger. Het was een belangrijke politieke kwestie die Frankrijk jarenlang bezighield. Na de open brief J'Accuse...! in 1898 werd Zola veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. Hij week uit naar Groot-Brittannië. Na een jaar kon hij terugkomen en werd hij als held ontvangen.

Veel van deze tekst komt uit
https://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/19de/literatuurgeschiedenis/lg19012.html
http://www.dbnl.org/tekst/kemp017loui01_01/kemp017loui01_01_0001.php 
http://vorige.nrc.nl/dossiers/nobelprijs_literatuur/nt_geen_nobelprijs/article1566959.ece



Émile Zola, Thérèse Raquin, 1867
In de jaren zestig van de negentiende eeuw drijft Madame Raquin in Parijs een fourniturenwinkeltje. In de smalle passage, vlakbij de Pont-Neuf, waar vaak paartjes staan te vrijen, stinkt het en de glazen overkapping is zwart van het vuil. Uit de winkeltjes – oude boeken, valse juwelen – stijgt een kille kelderlucht op. 's Avonds, bij een povere verlichting, lijkt de passage wel een moordhol en voorbijgangers voelen zich er niet op hun gemak. Madame Raquin wordt in haar winkeltje geholpen door haar nichtje Thérèse, die ze heeft gekoppeld aan haar ziekelijke zoon Camille. Het hartstochtelijke meisje begint een verhouding met de knappe Laurent. ( http://vorige.nrc.nl/dossiers/nobelprijs_literatuur/nt_geen_nobelprijs/article1566959.ec)


 


Sinds de tijd van Zola is heel wat discussie gevoerd over wat is aangeboren en wat is aangeleerd (nature-nurture-debat), dat juist ook in onze tijd weer volop in de belangstelling staat nu het menselijk genoom grotendeels ontrafeld is en nieuwe technieken nieuwe vormen van hersenonderzoek mogelijk maken. De vraagstelling van Zola was dus eigenlijk heel modern, de vraag was alleen of je die ook in een roman kunt behandelen waar je ook wetenschappelijke claims aan verbindt. Tegenwoordig is men het er wel over eens dat de stelling van een experimentele roman niet houdbaar is.

De bloeitijd van het naturalisme lag tussen 1877 en 1884. De stroming begon aan slijtage te lijden doordat steeds dezelfde artistieke formule herhaald werd en ook omdat het intellectuele klimaat rond die tijd veranderd was. Het positivisme (wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid) was op zijn retour, men voelde juist een behoefte aan mysticisme. De weg lag open voor de volgende stroming: het Symbolisme.


DE OORLOG TEGEN PRUISEN (1870-1871)

De jaren 1870-1871 betekenen een belangrijk keerpunt in de moderne geschiedenis van Frankrijk; het land lijdt onder leiding van keizer Napoléon III een smadelijke nederlaag tegen Pruisen, maar Parijs weigert zich over te geven. De Parijse arbeidersbevolking komt in opstand tegen de Franse politici die vrede met Duitsland willen sluiten en kiest een eigen regering: de Commune. De voorlopige regering in Versailles slaat de opstand van de communards hard neer. 

Frankrijk kent tijdens de Derde Republiek (1870-1940) vervolgens een periode van relatieve politieke stabiliteit, na 80 jaar van onrust en revoluties. 


LA BELLE ÉPOQUE (1875-1914)

In de 19e eeuw had er in Europa een industriële revolutie plaatsgevonden. Er kwamen allerlei nieuwe producten op de markt zoals staal, olie en elektriciteit, telegraaf, telefoon en radio, aluminium, aspirine, kunstmest. In grote lijnen kun je zeggen dat Europa zich losmaakte van de rest van de wereld en een ander levenspatroon ging ontwikkelen. Aan het begin van de 20e eeuw duurt de roes van ‘la Belle Epoque’ (1875 – 1914) onverminderd voort. De betere kringen genieten volop van de verworvenheden van de techniek. In 1889 vindt in Parijs een grote wereldtentoonstelling plaats, met de Eiffeltoren als symbool van de technische vooruitgang. Deze overdaad contrasteert schril met de armoede van de rest van de bevolking. Zij verdoezelt ook minder aangename zaken die zich intussen op politiek en maatschappelijk gebied afspelen: de Dreyfusaffaire, de scheiding van Kerk en Staat, de revolutie in Rusland. Allemaal dingen die Frankrijk in een conservatief klerikaal en een progressief antiklerikaal blok verdelen.  

 



SYMBOLISME

Tijdens de Derde Republiek zet een aantal dichters de poëzie op zijn kop. Deze vernieuwingsbeweging begint bij de symbolisten. Behalve dat zij zich verzetten tegen de regels en gewoonten van de burgermaatschappij, bevrijden zij de poëzie van allerlei voorgeschreven codes. Ze slaan aan het experimenteren met het vers libre (vrije vers), een dichtvorm met een minder strak metrum.

Ze gingen nog net niet met bomen praten, maar wel zijn de kunstenaars aan het eind van de negentiende eeuw spiritueel geworden. Ze zochten iets Hogers en ze probeerden iets te betekenen voor de hele mensheid. ‘Toeschouwer ben ik uit een hoge toren / een ruimte scheidt mij van de wereld af’ - zo beschreef Martinus Nijhoff de rol van de symbolistische dichter. In hun opvatting was het niet de taak van de dichter om iets te zeggen over de samenleving. Poëzie moest volgens hen niet gaan over de alledaagse realiteit van bijvoorbeeld oorlog of werkeloosheid, maar moest zich juist richten op wat daarboven uitstijgt, op ‘het hogere’.  Deze "hogere" wereld valt pas waar te nemen als je je zintuigen ontregelt met wijn of hasj.

Symbolisten gaan ervan uit dat de wereld weliswaar chaotisch en verwarrend is, maar dat er een hogere wereld is waarin er wel orde en eenheid heerst. Net als de Griekse filosoof Plato stellen ze dat achter alles een hogere Idee schuilgaat. Zo weerspiegelt alles op aarde, tot in het kleinste regendruppeltje, een andere wereld: het heeft daar een ‘correspondentie’ mee. Het belangrijkste kenmerk van de symbolisten is dan dat zij het gedicht beschouwen als een instrument of kenmiddel om in contact te komen met de schoonheid van die hogere werkelijkheid. Dat kan bijvoorbeeld door het gebruik van ‘symbolen’. Daarmee worden geen vastliggende symbolen bedoeld, zoals ‘het hart’ dat staat voor ‘liefde’, maar unieke en daardoor soms moeilijk te interpreteren symbolen. Dat kan een woord zijn, of een stijlfiguur, of een beeld, of alleen maar een klank: het geeft de geheimzinnige ‘correspondances’ (overeenkomsten) weer tussen de reële wereld en de ideële wereld daarachter. 

Een ander kenmerk is dat het de symbolisten niet gaat om het uitdrukken van de emoties van de dichter, zoals bij de Tachtigers, maar om het gedicht en de taal. Symbolisten maken veelvuldig gebruik van suggestie, ingewikkelde beeldspraak en ambiguïteit (meerduidigheid). Op die manier proberen ze het ‘onzegbare’ toch te zeggen. In veel gedichten ligt de nadruk dan ook op de (on)mogelijkheden van de taal; zo worden nogal eens woorden als ‘onzegbaar’, ‘murmelen’, ‘fluisteren’ enz. gebruikt. De taal is vaak hermetisch (nauwelijks te begrijpen) en komt soms gekunsteld over.  Het vers is ondertussen helemaal vrij geworden, dwz er zijn geen regels meer voor rijm en metrum. Poëzie is, om met Verlaine te spreken, ‘de la musique avant toute chose’.

Een belangrijke eigenschap van symbolistische poëzie is dus dat die vaak naar zichzelf verwijst (het gedicht gaat over taal). Daarom zegt men wel, met een Franse term, dat deze stroming kunst voor de kunst voortbracht: l’art pour l’art.  

Symbolisten zijn meestal dichters, geen romanschrijvers. De symbolisten noemen zich poètes maudits (vervloekte dichters), omdat ze zich niet aan de maatschappij kunnen en willen aanpassen en niet door het publiek begrepen worden. De dichter lijdt aan spleen, d.i. mal du siècle of Weltschmerz in zijn hevigste vorm: een ziekelijke angst, een grenzeloze verveling, een gevoel van totale mislukking. Hij zoekt ontsnapping in het stadsvertier, in verre reizen en in de roes van wijn en hasj.

Veel van deze tekst komt uit 
https://www.literatuurgeschiedenis.nl/19de/literatuurgeschiedenis/lg19014.html https://www.literatuurgeschiedenis.nl/20ste/literatuurgeschiedenis/lg20001.html


CharlesBaudelaire, l’Albatros ,1857 

Belangrijkste dichter uit deze tijd (en volgens sommigen de belangrijkste Franse dichter in het algemeen), is Charles Baudelaire. Zijn eerste publicaties zijn echter geen gedichten, maar Salonkritieken (de salon was een jaarlijkse kunsttentoonstelling in Parijs). Geconfronteerd met de ontelbare antieke helden en halfnaakte mythische figuren die op de Salons van 1845 en 1846 de schilderijen bevolken, zoals op het schilderij hieronder, stelt Baudelaire de vraag naar de taak en de mogelijkheden van de eigentijdse kunst.


 Alexandre Cabanel (1823-1889), la naissance de Vénus

Onder de kop 'Het heroïsme van het moderne leven' waagt de 24-jarige criticus zich aan een richtingbepalende uitspraak: 'De ware schilder', schrijft hij, 'is de schilder die het leven van alledag zijn heldhaftige kant weet af te dwingen, die ons met zijn verf of zijn tekenstift leert bevatten hoe groots en poëtisch wij zijn met onze stropdassen en laklaarzen'.

 Edouard Manet, déjeuner dans l'atelier, 1868

Het is moeilijk uit te maken tot welke stroming Baudelaire precies behoort. Zijn werk vertoont kenmerken van zowel de romantiek als van het realisme, en het symbolisme. Daarom wordt wel gezegd dat zijn werk de synthese is van alle stromingen van het eind van de negentiende eeuw. Maar over het algemeen wordt hij bij de symbolisten geplaatst. De meeste van zijn gedichten maken deel uit van de bundel Les Fleurs du mal (De bloemen van het kwaad, 1857). Eén van de centrale thema's, is de spleen.




Zijn beroemde dichtbundel les Fleurs du Mal (de Bloemen van het Kwaad), die in 1857 verschijnt en door de keizerlijke censuur op basis van blasfemische (godslasterlijke) tendenzen als aanstootgevend wordt beoordeeld, verbindt klassieke mythologische thema's met obervaties uit het dagelijks leven, verbindt het verhevene met het banale en het fantastische (= bovennatuurlijke) met de sociale realiteit. De vorm is nog traditioneel. Het hier volgende gedicht l'Albatros komt uit de bundel Spleen et Ideal.
 
spleen = 1) de milt 2) depressieve gemoedsgesteldheid, Taedium vitae 
idéal =  de spirituele wereld die men vermoedt achter de wereld van de tastbare werkelijkheid


l’Albatros                  

Souvent, pour s'amuser, les hommes d'équipage
Prennent des albatros, vastes oiseaux des mers,
Qui suivent, indolents compagnons de voyage,
Le navire glissant sur les gouffres amers.

A peine les ont-ils déposés sur les planches,
Que ces rois de l'azur, maladroits et honteux,
Laissent piteusement leurs grandes ailes blanches
Comme des avirons traîner à côté d'eux.

Ce voyageur ailé, comme il est gauche et veule!
Lui, naguère si beau, qu'il est comique et laid!
L'un agace son bec avec un brûle-gueule,
L'autre mime, en boitant, l'infirme qui volait!

Le Poète est semblable au prince des nuées
Qui hante la tempête et se rit de l'archer;
Exilé sur le sol au milieu des huées,
Ses ailes de géant l'empêchent de marcher.




Paul Verlaine en Arthur Rimbaud
Paul Verlaine en Arthur Rimbaud zijn de belangrijkste symbolistische dichters. In hun manier van leven tonen zij zich echte poètes maudits. Rimbaud ontvlucht op zijn 16e het ouderlijk huis en zwerft door het oosten van Frankrijk waar op dat moment de Frans-Duitse oorlog woedt. Hij schrijft een gedicht naar aanleiding van wat hij meemaakt tijdens deze tocht.  


Rimbaud, Le dormeur du val, 1870

C'est un trou de verdure où chante une rivière
Accrochant follement aux herbes des haillons
D'argent; où le soleil, de la montagne fière,
Luit: c'est un petit val qui mousse de rayons

Un soldat jeune, bouche ouverte, tête nue,
Et la nuque baignant dans le frais cresson bleu,
Dort; il est étendu dans l'herbe, sous la nue,
Pâle dans son lit vert où la lumière pleut

Les pieds dans les glaïeuls, il dort. Souriant comme
Sourirait un enfant malade, il fait un somme:
Nature, berce-le chaudement: il a froid

Les parfums ne font pas frissonner sa narine;
Il dort dans le soleil, la main sur sa poitrine
Tranquille. Il a deux trous rouges au côté droit




Verlaine, Chanson d'automne, 1866

Les sanglots longs
Des violons
De l'automne
Blessent mon coeur
D'une langueur
Monotone

Tout suffocant
Et blême, quand
Sonne l'heure,
Je me souviens
Des jours anciens
Et je pleure

Et je m'en vais
Au vent mauvais
Qui m'emporte
Deçà, delà,
Pareil à la
Feuille morte


Op het schilderij van Henri Fantin-Latour ‘Un coin de table’ (hieronder afgebeeld) dat in het Parijse Musée d'Orsay te bewonderen is, zie je de groep dichters afgebeeld, onder wie ook Verlaine en Rimbaud: links vooraan Verlaine met baard en Rimbaud met zijn hoofd steunend op zijn hand.



tips
Kijk eens op youtube bij de namen van de schrijvers of de literaire perioden.
symbolisme in de Nederlandse poezie
Salome



Ga verder naar de 20e eeuw.